Baas boven modderbaas!

[door Mark Kassteen]

Baas boven modderbaas!

Zaterdag 13 mei – Bij het stoplicht naast het Olympisch Stadion stond-ie opeens weer naast me: de renner die graag ongevraagd over zijn prestaties pocht. Of zonder enige aanleiding zijn kilometrage van het voorbije seizoen opdreunt. Misschien kent u het soort? Of misschien bént u het soort! Hoe dan ook… Het had die middag hard geregend op Sloten en alle renners en materiaal zaten onder het meest smerige vuil denkbaar, niemand uitgezonderd. Mijn fiets leek net opgedolven uit de loopgraven en voor mijn stoplichtgenoot aanleiding om ongevraagd te oreren over zijn meest modderige fietskoers ooit. ‘Je denkt dat jij er vies uitziet…’, begon de man. Ik wachtte geduldig op groen licht en dacht even terug aan de koers.

Daar kan ik kort over zijn: na het startschot begon het te regenen en dat hield niet op. Uiteindelijk werd de wedstrijd gestaakt na het afsprinten van de rode nummers gestaakt omdat er een ambulance het parcours op moest om Job van Heemskerck vol te spuiten met morfine. Een lelijke valpartij maakte een einde aan tot dan toe best een leuke koers. Een klein groepje reed vooruit toen uit het niets minimaal 3 renners het asfalt raakten. ‘Een lullig stuurfoutje’, hoorde ik iemand later zeggen. Geen punten, geen geld, geen glorie. Wel stonden met vuil besmeurde renners foto’s van elkaar te maken, selfies te trekken en groepsportretten te vereeuwigen. De meest bemodderde renners (die dus weinig voorop hebben gereden) zagen zichzelf opeens gewilde foto-objecten en poseerden dat het een lieve lust was. Een mooie gewaarwording. Die moddercompetitie zette zich kort daarop voort bij het stoplicht in Amsterdam-Zuid.

Dat stond nog altijd op rood en ik moest lijdzaam aanhoren hoe mijn gesprekspartner (-leider liever) hoog opgaf over de meest bizarre modderrit in België die hij onder de zwaarst mogelijke omstandigheden toch mooi maar had weten uit te rijden. Van de zoveel starters slechts zo weinig finishers, dat soort dingen. De getallen ben ik glad vergeten. De man vond ook dat ik maar een knullig laagje modder op mijn frame had. Ik had zijn fiets es moeten zien toen, niet schoon te krijgen! Ondertusen dwaalden mijn gedachten langzaam af naar de eerste keer dat ik zo’n pronkzuchtig figuur de mond snoerde. Het was grof, érg grof, maar uiterst doeltreffend!

Joris en ik reden in de zomervakantie tussen de gezinsperikelen door een ritje in de Drôme, (Fr.). Het was warm en we hadden slechts een croissantje als ontbijt genuttigd. We hadden ons vergist in het aantal kilometers, verkeken op de hoogtemeters en geen rekening gehouden met de siësta der boulangers en andere mogelijke bevoorraders van proviand. Om 14:55 reden we een dorp binnen en wachtten het openen van de lokale buurtsuper ongeduldig af. Als hongerige wolven renden we langs de verbaasde eigenaar bij het openen van de deuren. Eén moment illustreert hoe ernstig de situatie was: Joris stopte bij het eerste-de-beste koelvak en trok er 6 pakken gesneden kipfilet uit. Nog voor de kassa vrat hij ze op, verontschuldigde zich in uiterst matig Frans, betaalde teveel en stak buiten zijn kop onder de fontein. De brute beklimming van de col de la Chaudière terug naar de camping moest toen nog beginnen.

Maar u heeft vannacht niet 3 uur lang uw vrouw in allerlei standen moeten vermaken! Ik had het gezegd voordat ik er erg in had. “Op een luchtbedje”!

Eén keer boven stortte Joris zich op een rotsblok in de schaduw en probeerde iets te zeggen. Lukte aanvankelijk niet. Slechts een paar minuten daarvoor speelde zich voor mij exact hetzelfde scenario af. Ook ik had iets proberen te zeggen. Tegen een collega wielrenner welteverstaan, die op de top rustig van het uitzicht zat te genieten. Ik weet niet meer wat ik zei, maar het moet als een noodkreet geklonken hebben. ‘Zo zwaar is-ie toch niet’? De openingsvraag van de man was serieus en kleinerend tegelijk. Het beviel mij totaal niet. Ik was te lang op zoek naar een passend antwoord, wat de tanige renner aangreep om verder te vertellen wat hij de dagen hiervoor al niet geklommen had. Hij was uit Italië komen fietsen en had al ettelijke Alpenreuzen bedwongen. Hij wees daarbij uitdrukkelijk in de richting van waar hij vond dat Italië moest liggen. Zelfs vanmorgen nog had hij iets van de hors catégorie op zijn palmares bijgetkend. En dat op 67-jarige leeftijd! Dus hoe kon ik dit colletje nou zwaar vinden? Ik wilde nog 6 pakken kipfilet kopen om bij de ouwe baas in zijn strot te stouwen. In gedachte passeerde alles wat die dag zo zwaar had gemaakt. Teveel om op te noemen. Bovendien zou hij toch niet luisteren en ieder excuus naar het land der slappelingen wegwuiven. ‘Maar u heeft vannacht niet 3 uur lang uw vrouw in allerlei standen moeten vermaken! Ik had het gezegd voordat ik er erg in had. “Op een luchtbedje”! En ik wees met mijn hand in de richting van waar ik vermoedde dat mijn luchtbed zich bevond. Het was het eerste wat ik sinds het bezoek aan de buurtsuper had gezegd en het kwam er lekker uit. Feitelijk. Niet overdreven en ook zeker niet grappig bedoeld of zo. Schaamteloos, en toch gewoon beleefd. De man pakte zijn fiets, keek nog even naar Italië en reed een nietsvermoedende Joris tegemoet. ‘Zag je die ouwe baas nog’, vroeg mijn afgepeigerde vriend toen ook hij weer aan praten toe was. ‘Die zat er ook goed doorheen he’!?

De modderman ratelde intussen door. Hij had een fantastisch schoonmaakmiddel naar eigen zeggen, maar dat zou alleen nu niet meer te krijgen zijn. Hij wees op mijn frame, in de richting van waar mijn fiets het goedje waarschijnlijk het hardst nodig had. Ik haalde adem om deze belachelijke monoloog voor eens en altijd in stijl te beëindigen, toen het stoplicht net op groen sprong. Ik zei niets, reed stilletjes weg en zag op rechts het VU-ziekenhuis liggen en beeldde me de hoeveelheid modder in de operatiekamer van Job in. Daar zouden ze dat toch wel gewoon schoon krijgen?